Huisbroei

Job Degenaar publiceerde bij Thomas Rap eerder drie dichtbundels. Deze bundel kenmerkt zich door een grote verscheidenheid. Een boeiende bundel van 'een dichter, die misschien toch te weinig aandacht krijgt (Martin Mooij)'.

'Nieuwe bundel van deze dichter (1952), waarin afscheid, dood en berusting een belangrijke plaats innemen, maar waarin het ook om het landschap en het reizen blijft gaan. De gedichten zijn rustig, de erin vervatte emotie blijft onder controle en de aanvaarding van het begin en einde van het leven bieden ook de lezer rust. Het afscheid van geliefden wordt, het kan immers niet anders, aanvaard, maar bij de afwezigheid blijft er de herinnering, die meer op een blijvende aanwezigheid duidt. Het landschap blijft een belangrijke rol spelen in de poezie van deze dichter en speelt door de getijden heen: in Zuid-Frankrijk, Duitsland, maar ook in de meer nabije omgeving. De gedichten vragen aandacht, maar ze zijn toegankelijk. Er wordt weinig voor de lezer verborgen gehouden en toch is er sprake van een wezenlijke diepte' (Martin Mooij voor Biblion).

 

RESISTENTE VERZEN (Albert Hagenaars in de Haagsche Courant)
Het was een minister die het woord ‘onthaasten’ enkele jaren geleden in onze taal introduceerde maar het zijn dichters die tot de meest integere beoefenaars ervan behoren. Zeker Job Degenaar (Dubbeldam, º1952) is een exemplarische vertegenwoordiger. Hij leverde bijdragen aan een groot aantal literaire bladen, publiceerde 6 bundels en kan zich beroemen op een bloemlezing van zijn werk in het Pools. Ook geniet hij bekendheid als vertaler van de gedichten en liedteksten van Paul McCartney. Zijn laatste bundel heet ‘Huisbroei’ en deze titel geeft in beide delen al een credo aan: de dichter blijft dichtbij huis (lees: de dagelijkse realiteit) en er is een proces van broeien (nadenken, gedichten uitbroeden). De lezer die aan deze verwachting toegeeft, wordt niet teleurgesteld. In vijf afdelingen met verschillende omvang brengt ‘Huisbroei’ verzen over leven, liefde en dood die zich in een verraderlijk eenvoudig jasje hullen: er wordt veel uitgegaan van waarneembare situaties, de zegging is sterk parlando en beeldspraak wordt karig maar doeltreffend toegepast. Vaak ontspringt de poëzie aan een enkel beeld of zelfs aan een enkel woord.

Degenaars is destijds niet met vliegende vaandels onze poëzie binnengestormd maar wist zich bundel na bundel te ontwikkelen tot een gedegen vakman die met z’n producten ontroering en aandacht weet af te dwingen en op z’n beste momenten het idee geeft dat hij, zoals Jan Greshoff ooit zo mooi omschreef, geheimen openbaart zonder ze te verraden. Zelf zegt hij in ‘De kunst van het dichten’ daarover: Ik geloof in het paardebloempluisje / waaraan je je vertilt als je het vangen wil // en dat je in een zucht wegblaast / zodra het je verveelt // Dat zoveel ruimte aan je laat / dat het er bijna niet is als het er is. Met dit soort regels, dit nadrukkelijke streven naar een spannende balans tussen het gewone en het bijzondere brengt Degenaar het lezen terug tot een trager proces dan we gewend zijn en dan, pas dan opent zich het oppervlak van de mededelingen, verdiept zich de tekst tot die wondere wereld die we zoeken als we tot poëzie in willen gaan. Degenaar lijkt over zijn dagelijkse wedervaren en mijmeringen te berichten maar geeft de lezer in feite ervaringen door en meestal zijn die wezenlijk. In dat opzicht voldoet hij aan een criterium voor wat goede poëzie is zoals T.S. Eliot dat formuleerde. De mooiste metafoor is te vinden in ‘Wachten op een zee’, en ook deze titel is programmatisch: Een half leven lang / fossiele haaientanden gezocht / langs de vloedlijn bij Cadzand: / stil begin tussen rinkelende schelpen / uit de diepten losgewoeld // Komt een man vandaag met glimmende / spade, graaft z’n lichaamslengte diep / naar oude lagen, haalt die op, zeeft ze / en vindt in één middag meer / dan ik in een decennium // Graven en zeven: zou dat nu proza zijn / en mijn omweg poëzie? Dat dit gedicht geslaagd is, komt dankzij woorden als ‘spade’, ‘lichaamslengte’, ‘graven’ ook door de verwijzingen naar leven en dood. Al gravend doet de man zichzelf verdwijnen. Bovendien, en dat lijkt veel meer op zijn beeld van bovenvermeld pluisje, speelt Degenaar met ‘zijn’ en ‘niet zijn’ door ‘fossiel’ op te nemen. Een fossiel van een tand is geen tand maar een versteende vorm daarvan. De grootste verrassing is misschien nog wel dat menigeen denkt dat juist graven en zeven poëtische handelingen zijn, maar zie, voor de dichter gaan zelfs die activiteiten nog veel te snel. Hij wil, nee móet een omweg nemen.

Poëzie heeft de laatste decennia veel veren moeten laten aan andere, snellere media en overdrachtsvormen. Het lijkt erop dat de moderne tijd met al z’n stress en zucht naar kicks vanzelf een nieuwe behoefte oproept, of een actuele versie van een vertrouwde, waar de dichtkunst in kan voorzien. Degenaar heeft dat alvast begrepen en als het aan zijn makkelijk ogende verzen ligt, zullen veel lezers dat kunnen beamen: alles zwijgt en elke lichtval / die ontvlamt, verkopert: / tijd voor nageslacht / en resistente verzen.

 

Adriaan Jaeggi over Huisbroei (2003) in Het Parool: 'Degenaar schrijft heldere suggestieve poëzie die een groot publiek zal aanspreken'.

2003

uitgeverij Thomas Rap, Amsterdam

ISBN: 90 6005 4369

De kunst van het dichten

Ik geloof in het paardebloempluisje
waaraan je je vertilt als je het vangen wil

 

en dat je in een zucht wegblaast
zodra het je verveelt

 

Dat zoveel ruimte aan je laat
dat het er bijna niet is als het er is

 

maar dat met fijne weerhaakjes
toch de aarde aan zich bindt

Nachtzang

De dag laten voorbijgaan tot het
avond werd en in de fruitschaal
de vergeten mandarijn ontaardde

in de verte gloeide de stad, zich
ontstekend aan zichzelf

wat leefde in de beijsde weiden
kroop in cocons, zette stekels
tegen de sterren op

Alleen de hemeljagers van diamant
geluidloos snijdend in het graniet
namen ons mee, schreven ons uit

tot de morgen brood en woorden
aandroeg, als vogels takjes