Zo

6

maart

Bij de honderdste geboortedag van Pieter A. Kuyk

 

De bronafbeelding bekijken

 

 

Met de Bloemendaalse dichter Pieter A. Kuyk (06.03.1922 - 08.02.1999) was ik hecht bevriend. Voorin de bundel Zal ik je wijzen waar ik woon (uitgeverij G.A. van Oorschot, Amsterdam 1995) schreef hij - en dat kan ik alleen maar onderschrijven - 'Job, schuilt er onder deze gedichten één, zo uniek als onze vriendschap is? Neen! Pieter, 20 april 1995'.  

 

Vandaag zou Pieter honderd zijn geworden.

 

 

Zondagochtend vroeg

horen bellen bij de buren

er draait een auto stationair

 

Lisette, ze wordt opgehaald

ze draagt een tennistas

ze zwaaien -

 

Zomer drieënveertig, ook

een zondagochtend vroeg, jij

die doorvlucht naar de tuinen

 

ook een auto in de straat

de motor die maar door

blijft draaien

 

de tuindeur zien die

open staat, je sporen

in de aarde.

 

-

 

De bunkers zijn er nog, gepakt door gras

en niet meer losgelaten.

 

Er loopt een fietspad langs dat er niet was

de duinen liggen even zwart als toen je zei

het kan niet ver meer zijn, kom mee, ik hoor

de zee, vlakbij.

 

Spergebied; wachtposten; een die naar zijn

Mädel fluit; glijlichten om de zoveel tijd

we leerden lachend tellen, bleven zoek en

kwamen heelhuids thuis en sliepen goed

 

Ik fiets terug, door tijd geraakt; de weg gaat

door veel donker en is lang, de wind zuidwest

en hele stukken tegen.

 

-

 

Had ik ze liever niet geschreven

die paar gedichten over ons?

 

Mijn lange leven nog na jou: 

vol eigen tijd, steeds warser van

een waarheid die aan waarheid wint

hoe meer de werkelijkheid erin gelogen

 

de onze, die ik steeds meer in mijn botten

vind, nog maar zelden in mijn ogen.

 

 

 

(Uit de WANDA-gedichten, afdeling Je komt de laatste tijd zo vaak)