Wo

30

september

4 oktober: Saint Francis Day

Werelddierendag

Het feest herdenkt het leven van Franciscus van Assisi (twaalfde eeuw), patroonheilige van de dieren.  

Francesco d'Assisi (Assisi, 1181 of 1182 - Portiuncula, 3 oktober 1226), geboren als Giovanni di Pietro Bernardone, stichtte de kloosterorde van de franciscanen (ook wel 'minderbroeders' genoemd) en werd op 16 juli 1228 heilig verklaard door paus Gregorius IX. In het kader hiervan een kleine bloemlezing diergedichten uit mijn werk.

 

Drie haiku's

 

Een klompje merel
het doodst is hij als de wind
z'n veertjes optilt
 
IJverige spin
maakt in zijn overuren
m’n raam herfstachtig
 
Een kalme open nacht
in de sloot beroert een kevertje
de sterren op zijn weg
 
 
Tanka
 
De weiden dagen
wolkengrijs lekt sloten in
Met z’n lange spoor
trekt een eend de oevers langs
ritst de zomerdag open
 
 
Dier in miniatuur
 
Leeuwerik
 
Hoog boven z’n wei
trekt hij alle registers open
 
Krekel
 
Strootje tussen het duinhelm
opeens springt het weg
 
Glimworm
 
Zie mij, duidt hij, stralen
en straks al haast vergeten doven
 
Zwaan, de volmaakte
 
In veren pantser de oevers langs
wat hem aankleeft schudt hij af
 
 
Portret van een reiger
 
Voor hij ooit kon vastgelegd
spreidt hij z’n vleugels tot windveren
en vlucht in wijde boog
 
beneden hem een stipje
dat kronkelend zich een weg
baant door het water

 

 
Koeien in oktober
 
Als blad dat valt op blad
tot ook dit aan gewicht bezwijkt
zo leun ik in het scherpste licht
op koeien die in mist verijlen
 
 
Nieuwe hamster onderzoekt de mogelijkheden
 
Mijn hol opnieuw verplaatst, de toegang
pal tegen de voerbak aangebouwd
 
zo prop ik snel m’n wangen vol
met voorraad die naar binnen moet
 
en ben ik goed beveiligd
tegen gluurders achter de spijlen
 
Alleen voor water moet ik door open veld
waar enkel ’s nachts geen handen jagen
 
 
Duif, afgeschoten
 
In de greppel van een graanakker
ligt een houtduif, inmiddels verjaard
in een hoopje botten bij elkaar
 
zijn aanwezigheid bracht schade toe
 
Aanweziger kon hij
in dat jaar niet zijn
 
 
Winters aan de rivier
 
Lege dagen, vol van zichzelf
tot onderhuids trok de tijd terug
 
Eens spoelde een witte morgen aan
waarin het oeverriet niet meer bewoog
 
in rijshout, vlijmzacht, piepte het
wilde er iets wat duiden
 
tot het schrompelde
een klompje veren
 
in je achterblijvende hand
 
 
Geluk, einde februari
 
Opeens weer zo’n aubade
van een onvindbare leeuwerik
ondersteund door een contrabas van
wind in de beproefde populieren
 
voor intermezzi zorgen de mussen
die aangevuurd door spattend zonlicht
donderjagen in de struiken
 
Dit laat ik doorgaan voor geluk
 
 
Sopraanlijster
 
Onder de haastige wolken
verlangzaamt januari
 
mussen pikken naar een lege
kom, wachten als wij
 
op de ontmaskering
van een grootschalig niets:
 
wind die rukt aan winkelruiten
en schijndode bomen opeist
 
Vangt aan een dunne boventoon
met het ongeduld van krokussen
 
 
Spin
 
Iets bewoog, doortrilde de lucht:
onweersflits, zenuwtrek?
 
En het nadert, wordt sterker
omspint me op de valreep
van de dag
 
In haar glazen web
rinkelen miljoenen zonnen
als ze fluistert:
 
zeg, ben je vrij, kan ik er
in je scheppinkje nog bij?
 
 
Duinkever
 
Zwaar bepantserd, met uitschuifbaar materieel
kapseist hij telkens tussen duin en helm
 
als vliegenier is hij een roekeloze
die als zijn motor afslaat, neerploft
 
In abdijbier nadert zijn ontreddering
nog het meest die van een dronken tor
 
 
Grensgebied
 
In het halfduister van de A-6
struint tussen zwerfvuil
iets geelogigs
 
Twee werelden die elkaar kruisen:
de gebaande en de naakte
de gekooide en de wilde
de verzadigde en de hongerige
 
Vos die ik was
mens die ik werd
 

 

Portugese notitie

 

Bij het roodbetegelde terras

de nog ingekeerde parasol

 

is een prille processie gaande van trage

reuzenmieren, strootjes torsend

 

als karabijnen, op weg naar hun nest

tientallen meters hiervandaan

 

met overal rondom

precies dezelfde strootjes

 

Daar gaat hun fiere stoet, bij de poort verwelkomd

door hun wachters, drijven in mijn ogen

 
 
Stille kompanen
 
De oude goudvis en ik zijn thuis
veroordeeld tot elkaars omlijsting
hij hangt in z'n kom, ik in de kamer
 
soms doet hij de ronde of scharrelt
tussen kiezels terwijl ik zit, wat
loop en rommel met papier
 
Maar bij de strooival komen we
samen, dan kapseist hij omhoog
brengt beroering en hapt toe
 
voor ik me terug naar mijn luchtruim
spoed en hij, met staartslag
naar zijn diepte
 
 
Gewoontedieren
 
Kijk aan, de duiven, en maar zaden
pikken, zogenaamd, op de plek
waar het vogelhuisje stond
 
Süßhunger? vraag ik wantrouwig
Nee nee, houden ze aan, of ik toch
écht maar wat wil halen
 
maar wel in die alpenhut op stok
want zo op het helle poezengras
is vragen om ellende
 
en ja hoor, na het zomermaal
wordt ook de balkonscène opgevoerd:
snavelvrijen, wip en kreet
 
Niets wat ons bindt, klapwieken ze weg
we gaan waar we gaan en jóu lukt dat niet
daarom geef je ons te eten
 
Grote bek, hè, kijk ik ze na
en straks zeker weer poeslief zijn
als er duifhoog sneeuw ligt op m’n alm
 
 
Overdracht
 
Ziehier, gedierte, het wegennet: take it
voortaan gaan vierhoevigen voor
in ons blikken imperium volgen wij
op gepaste afstand paard en ezel
 
wispelturige fazanten krijgen
hulp van klaar-overs en continu
paraat staat een traumahelicopter
voor de eend, egel, slak en worm
 
Ook elders humanere voorschriften:
duiven mogen ons geschonden gelaat
bevuilen en de gehate vlieg kan vrij
de horlepiep dansen boven bederf
 
Geen van onze koddige soort
kwam jullie gratie ooit nabij
ontsteeg zichzelf zo moeiteloos
als bijvoorbeeld de atalanta