Op 14 september ontving ik de jongste editie van Tijdschrift Zeeland, het periodiek van het eerbiedwaardige Koninklijk Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen (hoofdredactie Jan van Damme), met ruime aandacht voor het honderdvijftigjarige bestaan van de Vlissingse Scheldewerf en andere historische, cultureel-maatschappelijke en letterkundige onderwerpen, waaronder een delicate bespreking van Zomerschaduw door Mario Molegraaf in de rubriek 'Poëzie aan de vloedlijn'.
Job Degenaar
We gaan met Job Degenaar naar het vaak vergeten Zeeuws-Vlaanderen, naar het zelden bezongen Oostburg, met misschien als bekendste gebouwen de hoge watertoren en de Sint-Eligiuskerk. Die komen allebei voor in ‘Dagbegin in Oostburg’, een gedicht waardoor je altijd in die plaats zou willen ontwaken, na een voorjaarsnacht met megamaan en een oranjegezinde dageraad. Met de geluiden van veldleeuwerik, houtduif en ‘vreemdeling’, vermoedelijk een de dichter onbekende vogel, want gezien de idyllische toon neem ik niet aan dat een brute buitenlander bralt onder zijn slaapkamerraam. ‘Ook dit hart moet eraan geloven’, besluit de dichter, hardnekkig mijder van leesteken punt. In dit geval doeltreffend, de lezer kan moeiteloos inhaken op de sentimentele stemming.
Het is lang niet altijd Valentijnsdag bij Degenaar. In zijn nieuwste bundel Zomerschaduw vinden we behalve ‘Dagbegin in Oostburg’ ook een gedicht ‘Koppel, een update’. Hoe geliefden worden, verworden: ‘Ze zitten tegenover elkaar/ slijpen messen, wekken demonen/ roepen hun legers op alert te zijn’. Weer geen punt en dat is weer passend, het zijn gevoelens die we allemaal kennen. Job Degenaar neemt ons mee, door het leven, door de natuur, door de seizoenen. Zijn favoriete seizoen is niet de herfst (‘bladervalprofeet’), niet de lente (‘louter zinsbedrog’), maar de zomer, vol ‘dierlijke drang/ en hints dat jeugdige baldadigheid/ snel wijzer, grijzer wordt’.
Zomerschaduw bevat veel reisgedichten, we gaan naar Oekraïne, naar Korea, naar Portugal en naar IJsland. Maar Job Degenaar, in 1952 geboren te Dubbeldam, woonachtig in Friesland, is op zijn best wanneer hij dichter bij huis blijft. In eerdere bundels was sprake van een vervallen vakantiewoning in Zeeuws-Vlaanderen van waaruit hij de omgeving verkende. Dat leidde tot ‘Cadzandse notities’ waarin de dichter zocht naar fossiele haaientanden, zo boeiend vanwege de bijbehorende ‘zeegeheimen en levensstromen’.
Nu komt hij met ‘Zeeuws-Vlaamse notities’, over Oostburg dus, over een droom waarin hij de zee in drijft ‘voorbij het Saeftinger Verdronken Land’ en over ‘la belle vie’ in de streek. Het lijkt bijna een Zeeuws-Vlaams volkslied: ‘Aan je kronkeldijken ruisen je bedwongen/ populieren, je oude vestingwallen staren/ naar de sluimerdorpjes’. In het meestal zo sombere universum van de dichtkunst komt Job Degenaar met een nieuw genre, het feelgood gedicht. De Nederlandse poëzie kan meer Oostburg gebruiken.
MARIO MOLEGRAAF
DAGBEGIN IN OOSTBURG
Vanmorgen ontwaakt bij de lang ontbeerde canto
van een veldleeuwerik, het koeren van een houtduif
en aandringend staccato van een vreemdeling
Een megamaan hing boven Eligius
en de uitbottende populieren, de tulpen
popelden om onvoorwaardelijk zich te geven
De maan verbleekte, een wolkenmassa
ging op drift en de watertoren kleurde
oranjegezind in de schoongewaaide hemel
En zie, een duif op het dak, met takjes
in de weer: begin, verwachting, openingen
Ook dit hart moet eraan geloven