Do

18

december

RECENSIE 'ZOMERSCHADUW' DOOR CEL VERMEULEN

De Auteur (Vereniging Vlaamse Letterkundigen), rubriek' De Boekhouding', december 2025

Bron foto: VVL

 

HET HELDERST IS HET WAAS

 

 

Job Degenaar is Neerlandicus en docent met een lange staat van dienst. Zomerschaduw moet ongeveer zijn twintigste poëziebundel zijn. De titel heeft een melancholische bijklank; op de cover staat hij in vette donkerblauwe letters, lichtdoorlatend als de schaduw van een boom. Het is geen toeval; het woord werd geplukt uit het gedicht Weg’’ waarin een oude eik wordt geveld door een man met een kettingzaag:

 

in een zucht viel zijn lange staat van dienst

die adem gaf en zomerschaduw, hoop en zachte kleuren.

 

Typerend voor de dichter, die zich mogelijk vereenzelvigt met de eik. Want de dichter is niet jong meer, zo blijkt uit een gedicht dat geen titel draagt maar waarboven een ?-teken zweeft:

 

Maar die laatste fase van je levensreis met

aan weerszij hagen die het zicht ontnemen

opgaand in een steilte van steen.

 

De bundel bestaat uit drie delen: In dit licht, herinneringen, observaties en reflecties in verband met de eigen omgeving. Vervolgens De lange adem van het licht, een cyclus over IJsland, om af te sluiten met Speedlight (dubbelzinnige titel?) bevindingen en sensaties in het Portugese landschap.

 

Dit alles roept de sfeer op van het voorbije en het onvatbare, het zijn mijmeringen soms tot op de grens van landerigheid of existentiële verveling. Niet alles komt even goed uit de spreekwoordelijke verf maar dat is waarschijnlijk ook niet de bedoeling: het gedicht ‘Mirnser Klif vandaag’ begint als volgt:

 

wat wazig is vandaag was gisteren nog helder om te eindigen met:

het helderst is het waas dat over alles ligt

 

Maar het is niet al sfumato en dissectie van licht wat de klok slaat: In ‘Amsterdam, in vogelvlucht’ vlamt plots een contrasterende wereld op:

 

In de pislucht van een tochtsteeg zigzagt tussen de peuken, naalden

en lachgashulzen een éminence grise met groenpaars kopje

schoksgewijs naar alle kanten plechtig pikkend

naar wat geen zaden zijn of kruimels

 

De dichter haalt echter geen heilige of onheilige huisjes neer (is alles niet al neergehaald?), blijft doelbewust toegankelijk, relativerend, lijkt zich te conformeren aan de tijdsgeest. Onopvallende hoogtepunten in de bundel staan er mijns inziens aan het begin en het einde van de bundel, zich door hun cursivering onderscheidend van de rest. Licht telkens anders, en toch hetzelfde, mag dan het algemene thema zijn, in de marge staan de twee gedichten over de zon, de bron van het licht. Vooraan in ‘Schaduwcantharel groet morgenzon’:

 

                             ……….hij geeft me omhelzend

de volle laag, zijn diepschuine, witgouden missie

spat mijn wereld open en die van de op mij aanstormende

schimmen tussen wie ik zwenkend mijn weg zoek

 

en in het laatste gedicht, ‘De zon en ik’:

 

In zijn licht zijn woorden vluchtig, hij laat me achter

in een vraagteken, ik kan me doodschrijven over hem

 

maar hij schijnt onvermoeibaar door

dus hou ik op afstand de relatie scherp

 

Op de binnenzijde een foto van de dichter; een gebruind gezicht, getaande huid, lange grijzende haren, even meende ik een van de oude Azteken of Maya’s voor mij te zien.