Bron foto: poëzieavond Casa Portiera, Aardenburg (2021)
V.l.n.r. Rogier de Jong, Job Degenaar en Twan Vet
Onlangs ontving ik De kalenderman (2025), een waardige opvolger van Meerval en inmiddels de vierde bundel van Rogier de Jong bij de Dordtse uitgeverij Liverse. Van oorsprong Groninger woont hij nu in in Aardenburg, nagenoeg op de grens van Zeeuws-Vlaanderen met Vlaanderen, waar hij van 2020 tot 2023 stadsdichter was, optredens organiseerde, poëzieroutes uitstippelde en nu deel uitmaakt van Dichtersgilde Sluis en columns en essays schrijft, o.m. voor Meander, kortom geen man achter de geraniums. Hij schrijft prettig lichtvoetige, ritmische verzen, die soms wat melancholisch of juist snedig kunnen zijn en waarin vooral de tijd een bepalende rol speelt.
Het is moeilijk kiezen uit deze rijke bundel, maar de gekozene is het gedicht ‘Tijdboom’, dat veel van de hier genoemde elementen herbergt en als een proloog de bundel opent, losstaand van de afdelingen met dagdelen waarmee de rest van de bundel is ingedeeld. De haast laconieke parlando-toon en humor staan in mooie balans met de serieuze thematiek: het voorbijgaan van de tijd en de lichte weemoed die deze gedachte oproept. Er schuilt echter wel gevaar in deze lichtvoetige toon: de lezer kan gemakkelijk de sterke metaforen en treffende regels over het hoofd zien. In dit gedicht verhaalt de ik-figuur dat ‘zij’ (ik neem aan de kinderen van het gezin) vroeger de ladder van opa’s tijdboom op moesten klimmen om de dagen te plukken. Daar werden ze sterk van en het resultaat prijkte in de huiskamer. Een fraai beeld. De dichter vraagt zich af of tijdbomen nog wel bestaan: is reflecteren op het fenomeen ‘tijd’ niet hopeloos ouderwets? Stellige uitspraken gaan in deze bundel nogal eens gepaard met een zelfrelativerende, ironische ondertoon, zoals in ‘Oude mensen hebben meestal gelijk’. In de slotregel mijmert de ik-figuur dat hij graag nog eens zo'n woudreus uit zijn jeugd zou willen beklimmen op een mooie, windstille dag, wanneer het volop lente is, ‘als de dagen vast aan hun tak zitten’, het soort jeugdsentiment waaraan geen gevolg kan worden gegeven door de voortgang van de tijd. Het zijn dit soort fraaie, ogenschijnlijk laconieke regels die De Jongs poëzie uittillen boven de middelmaat. Chapeau!
De tijdboom
Grootvader had een bongerd
waarin een woudreus stond
die hij als tijdboom aanduidde
De stam bevatte de jaarringen
de takken waren de maanden en
daaruit ontsprongen de weken
en dagen. Elk voorjaar moesten
wij een wankele ladder op om de
dagen te plukken. Dat was goed
voor onze musculatuur, aldus
grootvader, en het stond ook
leuk op de salontafel in een plateel
vaasje. Oude mensen hebben
meestal gelijk – ik zie me nog op die
wormstekige sporten staan reiken.
Bestaan ze nog, de tijdbomen, of zijn
ze door de keelgaten van
houtkachels verdwenen? Graag zou ik
nog eens zo’n tijdboom beklimmen,
in de lente, als het windstil is en de
dagen vast aan hun tak zitten
Rogier de Jong