Wo

5

januari

Wereldkunde - ontmoetingen met cursisten

Vijfendertig jaar gaf ik lessen Nederlands en Maatschappij-oriëntatie bij ROC Flevoland, voornamelijk in Lelystad en Almere, aan anderstalige volwassenen. De groepen werden, naast mensen die door migratie, huwelijk of anderszins in Nederland waren neergestreken, bevolkt door politieke vluchtelingen uit niet-democratische landen en vluchtelingen uit oorlogsgebieden. Oorlogsvluchtelingen kwamen in de jaren negentig vooral uit Bosnië en Afghanistan en in latere tijd uit Syrië en Eritrea, soms in groten getale. Met name van de verhalen van politieke en oorlogsvluchtelingen en hun meestal moedige, hoopvolle levenshouding heb ik niet alleen als docent Nederlands, maar vooral als mens veel geleerd. Vanuit een andere hoek - mijn werk voor PEN - kreeg ik informatie over de mensenrechten in hun land waarvan de cursisten soms zelf geen weet hadden. Zo kon wederzijdse uitwisseling plaatsvinden, althans als de situatie voor iedereen écht veilig was. Dat was vooral het geval in heterogene klassen waarin de hele wereld bijeenkwam. Sommige momenten in mijn schoolbestaan grepen me dusdanig aan dat deze ook in gedichten terechtkwamen. 

 

Hieronder een kleine keuze.

 

Wereldkunde – ontmoetingen met cursisten

 

1

 

Als jij, Iraki, me uitnodigt

duw je je wereld tegen m’n hand

hapert m’n heelal bij jouw koran

schokt m’n geweten over de smalle

sporen van je gedoken bestaan

 

De westerse jas waarin ik schuil

zul je wegdragen als een koningsmantel

terwijl vrouwenhanden onzichtbaar

rijkbeladen schalen aanvoeren

 

Jij int, ik betaal met argusogen

 

 

2

 

Onder een maïsgele sombrero

met kleine implosies soms onder

de dunne voering van m’n huid

sta ik, vluchteling, zanger

aan de rand van een millennium

met een gitaar om m’n nek

in een Mexicaans eethuis

diep in Holland

Als ik zing, zingt m’n land

als ik zwijg, rouwt het

 

en Juanita zomert de tafels langs

de airco beweegt haar bloesje

er is bier en de Balkan is ver

en ach, wie hoort

dat ik Bosniër ben

wie decodeert m’n zonnige fratsen

dan wie mij volgden: vrouw en kind

aan de bar, stille meeuwen

vervreemd van hun kust, achter

een schip aan, ver overzee

 

 

3

 

In memoriam Edib Teftedarija (1954-1996), gevluchte jurist uit Sarajevo

 

Onder ’t gedwarrel van oktoberblad

naar het ziekenhuis geweest

aan je gegevens gezien dat jij ’t bent

 

schim die daar godvergeten ligt

en een veiliger bestaan hier zocht

kangoeroe in een wezenloos witte kamer

 

drie kaarten Hollandse beterschap

bloemen onuitgepakt, fruitsap

‘t laffe van lippenbalsem

 

Matzwart staren je zachte ogen

naar een overzijde die ik niet zie

maar als de kanker ranselt, razen ze

 

De dag erna in coma:

een ‘pár minoetjes’ je nog gezocht

In één maand weg: dag Edo

 

 

4

 

Ik begrijp bijna de Nedertaal niet

ik praat daarom altijd achter, zegt ze

grenzeloos mooi in Turkse tongval

 

De zon was langzaam weggezakt

het witte schuim trok sissend op

boulevardvlaggen spanden zich

 

Een dagblad wilde naar binnen

duinen schoven hun vitrages dicht

en lieten ons achter, weinig meer

dan sentiment in een ontkleurd decor

 

Zo ben ik ook, zeg ik terug

en zoek haar verre ogen

 

 

5

 

Stel dat je die vreemde eend, op de vlucht voor terreur

en je stageplek zo'n blank teringyuppenrestaurant

 

Bij lacherige tafels vol wijn en cognac gaat in gefluister

–  dat dan nog wel – je haast blauwzwarte huid rond

 

Stel, je volgt je wiebelblad van keuken naar tafel

en hebt het weer verkeerd verstaan

 

en komt daar met de helft die retour moet aan

en voor jou is er geen weg terug

 

 

 

 

 

 

De gedichten 1, 2 en 3 verschenen in eerdere versie in Dus dit is zomer, uitg. Thomas Rap, Amsterdam 1998.

Gedicht 4 verscheen in Handkussen van de tijd, uitg. Liverse, 3de uitgebreide druk, Dordrecht 2012.

Gedicht 5 verscheen in Hertenblues, uitg. Liverse, Dordrecht 2017.