Vijfendertig jaar gaf ik lessen Nederlands en Maatschappij-oriëntatie bij ROC Flevoland, voornamelijk in Lelystad en Almere, aan anderstalige volwassenen. De groepen werden, naast mensen die door migratie, huwelijk of anderszins in Nederland waren neergestreken, bevolkt door politieke vluchtelingen uit niet-democratische landen en vluchtelingen uit oorlogsgebieden. Oorlogsvluchtelingen kwamen in de jaren negentig vooral uit Bosnië en Afghanistan en in latere tijd uit Syrië en Eritrea, soms in groten getale. Met name van de verhalen van politieke en oorlogsvluchtelingen en hun meestal moedige, hoopvolle levenshouding heb ik niet alleen als docent Nederlands, maar vooral als mens veel geleerd. Vanuit een andere hoek - mijn werk voor PEN - kreeg ik informatie over de mensenrechten in hun land waarvan de cursisten soms zelf geen weet hadden. Zo kon wederzijdse uitwisseling plaatsvinden, althans als de situatie voor iedereen écht veilig was. Dat was vooral het geval in heterogene klassen waarin de hele wereld bijeenkwam. Sommige momenten in mijn schoolbestaan grepen me dusdanig aan dat deze ook in gedichten terechtkwamen.
Hieronder een kleine keuze.
Wereldkunde – ontmoetingen met cursisten
1
Als jij, Iraki, me uitnodigt
duw je je wereld tegen m’n hand
hapert m’n heelal bij jouw koran
schokt m’n geweten over de smalle
sporen van je gedoken bestaan
De westerse jas waarin ik schuil
zul je wegdragen als een koningsmantel
terwijl vrouwenhanden onzichtbaar
rijkbeladen schalen aanvoeren
Jij int, ik betaal met argusogen
2
Onder een maïsgele sombrero
met kleine implosies soms onder
de dunne voering van m’n huid
sta ik, vluchteling, zanger
aan de rand van een millennium
met een gitaar om m’n nek
in een Mexicaans eethuis
diep in Holland
Als ik zing, zingt m’n land
als ik zwijg, rouwt het
en Juanita zomert de tafels langs
de airco beweegt haar bloesje
er is bier en de Balkan is ver
en ach, wie hoort
dat ik Bosniër ben
wie decodeert m’n zonnige fratsen
dan wie mij volgden: vrouw en kind
aan de bar, stille meeuwen
vervreemd van hun kust, achter
een schip aan, ver overzee
3
In memoriam Edib Teftedarija (1954-1996), gevluchte jurist uit Sarajevo
Onder ’t gedwarrel van oktoberblad
naar het ziekenhuis geweest
aan je gegevens gezien dat jij ’t bent
schim die daar godvergeten ligt
en een veiliger bestaan hier zocht
kangoeroe in een wezenloos witte kamer
drie kaarten Hollandse beterschap
bloemen onuitgepakt, fruitsap
‘t laffe van lippenbalsem
Matzwart staren je zachte ogen
naar een overzijde die ik niet zie
maar als de kanker ranselt, razen ze
De dag erna in coma:
een ‘pár minoetjes’ je nog gezocht
In één maand weg: dag Edo
4
Ik begrijp bijna de Nedertaal niet
ik praat daarom altijd achter, zegt ze
grenzeloos mooi in Turkse tongval
De zon was langzaam weggezakt
het witte schuim trok sissend op
boulevardvlaggen spanden zich
Een dagblad wilde naar binnen
duinen schoven hun vitrages dicht
en lieten ons achter, weinig meer
dan sentiment in een ontkleurd decor
Zo ben ik ook, zeg ik terug
en zoek haar verre ogen
5
Stel dat je die vreemde eend, op de vlucht voor terreur
en je stageplek zo'n blank teringyuppenrestaurant
Bij lacherige tafels vol wijn en cognac gaat in gefluister
– dat dan nog wel – je haast blauwzwarte huid rond
Stel, je volgt je wiebelblad van keuken naar tafel
en hebt het weer verkeerd verstaan
en komt daar met de helft die retour moet aan
en voor jou is er geen weg terug
De gedichten 1, 2 en 3 verschenen in eerdere versie in Dus dit is zomer, uitg. Thomas Rap, Amsterdam 1998.
Gedicht 4 verscheen in Handkussen van de tijd, uitg. Liverse, 3de uitgebreide druk, Dordrecht 2012.
Gedicht 5 verscheen in Hertenblues, uitg. Liverse, Dordrecht 2017.