Nachtzang

De dag laten voorbijgaan tot het
avond werd en in de fruitschaal
de vergeten mandarijn ontaardde

in de verte gloeide de stad, zich
ontstekend aan zichzelf

wat leefde in de beijsde weiden
kroop in cocons, zette stekels
tegen de sterren op

Alleen de hemeljagers van diamant
geluidloos snijdend in het graniet
namen ons mee, schreven ons uit

tot de morgen brood en woorden
aandroeg, als vogels takjes